maffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maf | mafte | heb gemaft |
jij, je, u | maft | mafte | hebt gemaft |
hij, zij, het | maft | mafte | heeft gemaft |
wij | maffen | maften | hebben gemaft |
jullie | maffen | maften | hebben gemaft |
zij, ze | maffen | maften | hebben gemaft |
PresensBeta
Example presens sentences for Maffen with some of the pronouns.
- Ik maf nu tijdens het college.
- Jij mafft altijd als je moe bent.
- Hij/Zij mafft elke ochtend voordat hij/zij naar school gaat.
- Wij maffen graag in het weekend.
- Jullie maffen nooit tijdens de les.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Maffen with some of the pronouns.
- Ik mafte vroeger altijd in de middag.
- Jij mafte veel tijdens de zomervakantie.
- Hij/Zij mafte slecht toen hij/zij verkouden was.
- Wij maften een paar uur geleden.
- Jullie maften regelmatig tijdens lange autoritten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Maffen with some of the pronouns.
- Ik heb gemaft toen ik thuiskwam.
- Jij hebt al gemafd voordat we vertrokken.
- Hij/Zij heeft vannacht goed gemaft.
- Wij hebben gisteren lang gemaft.
- Jullie hebben vaak gemafd toen jullie op vakantie waren.