multipliceren

Conjugations List of Multipliceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikmultipliceermultipliceerdeheb gemultipliceerd
jij, je, umultipliceertmultipliceerdehebt gemultipliceerd
hij, zij, hetmultipliceertmultipliceerdeheeft gemultipliceerd
wijmultiplicerenmultipliceerdenhebben gemultipliceerd
julliemultiplicerenmultipliceerdenhebben gemultipliceerd
zij, zemultiplicerenmultipliceerdenhebben gemultipliceerd

Presens

Example presens sentences for Multipliceren with some of the pronouns.

  • Ik vermenigvuldig getallen.
  • Jij vermenigvuldigt de cijfers.
  • Hij/Zij vermenigvuldigt snel en nauwkeurig.
  • Wij vermenigvuldigen de matrices.
  • Jullie vermenigvuldigen de breuken.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Multipliceren with some of the pronouns.

  • Vroeger vermenigvuldigde ik vaak getallen.
  • Toen jij jong was, vermenigvuldigde je de cijfers.
  • Hij/Zij vermenigvuldigde traag en slordig.
  • Wij vermenigvuldigden regelmatig de matrices.
  • Jullie vermenigvuldigden vroeger veel breuken.

Perfectum

Example perfectum sentences for Multipliceren with some of the pronouns.

  • Ik heb de getallen vermenigvuldigd.
  • Jij hebt de cijfers vermenigvuldigd.
  • Hij/Zij heeft snel en nauwkeurig vermenigvuldigd.
  • Wij hebben de matrices vermenigvuldigd.
  • Jullie hebben de breuken vermenigvuldigd.