musiceren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | musiceer | musiceerde | heb gemusiceerd |
jij, je, u | musiceert | musiceerde | hebt gemusiceerd |
hij, zij, het | musiceert | musiceerde | heeft gemusiceerd |
wij | musiceren | musiceerden | hebben gemusiceerd |
jullie | musiceren | musiceerden | hebben gemusiceerd |
zij, ze | musiceren | musiceerden | hebben gemusiceerd |
Presens
Example presens sentences for Musiceren with some of the pronouns.
- Ik musiceer graag in mijn vrije tijd.
- Jij musicieert prachtig op de piano.
- Hij/Zij musiceert al sinds zijn/haar jeugd.
- Wij musiceren samen in een band.
- Zij musiceeren regelmatig in concertzalen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Musiceren with some of the pronouns.
- Vroeger musiceerde ik elke dag na school.
- Toen ik jong was, musiceerde ik met mijn vrienden in een bandje.
- Hij/Zij musiceerde vroeger bij een groot orkest.
- Wij musiceerden altijd tijdens familiebijeenkomsten.
- Zij musiceerden regelmatig in lokale cafés.
Perfectum
Example perfectum sentences for Musiceren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren gemusiceerd tijdens het feest.
- Jij hebt al vaak gemusiceerd voor publiek.
- Hij/Zij heeft vorige maand veel gemusiceerd.
- Wij hebben samen gemusiceerd in de studio.
- Zij hebben dit jaar al veel gemusiceerd op verschillende evenementen.