terugstellen

Conjugations List of Terugstellen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstel terugstelde terugheb teruggesteld
jij, je, ustelt terugstelde terughebt teruggesteld
hij, zij, hetstelt terugstelde terugheeft teruggesteld
wijstellen terugstelden terughebben teruggesteld
julliestellen terugstelden terughebben teruggesteld
zij, zestellen terugstelden terughebben teruggesteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Terugstellen with some of the pronouns.

  • Ik stel de klok terug.
  • Jij stelt de wekker terug.
  • Hij/zij/het stelt de timer terug.
  • Wij stellen de thermostaat terug.
  • Jullie stellen de agenda terug.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Terugstellen with some of the pronouns.

  • Ik stelde de klok terug.
  • Jij stelde de wekker terug.
  • Hij/zij/het stelde de timer terug.
  • Wij stelden de thermostaat terug.
  • Jullie stelden de agenda terug.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Terugstellen with some of the pronouns.

  • Ik heb de klok teruggesteld.
  • Jij hebt de wekker teruggesteld.
  • Hij/zij/het heeft de timer teruggesteld.
  • Wij hebben de thermostaat teruggesteld.
  • Jullie hebben de agenda teruggesteld.