nestelen

Conjugations List of Nestelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iknestelnesteldeheb genesteld
jij, je, unesteltnesteldehebt genesteld
hij, zij, hetnesteltnesteldeheeft genesteld
wijnestelennesteldenhebben genesteld
jullienestelennesteldenhebben genesteld
zij, zenestelennesteldenhebben genesteld

Presens

Example presens sentences for Nestelen with some of the pronouns.

  • De vogels nestelen in de bomen.
  • Ik nestel me graag op de bank met een boek.
  • Ze nestelt zich behaaglijk in haar nieuwe huis.
  • Wij nestelen ons in het gezellige dorpje.
  • De insecten nestelen zich onder de grond.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Nestelen with some of the pronouns.

  • Vroeger nestelden de vogels in de bomen.
  • Toen ik jong was, nestelde ik me graag op de bank met een boek.
  • Ze nestelde zich behaaglijk in haar oude huis.
  • In het verleden nestelden wij ons in het gezellige dorpje.
  • De insecten nestelden zich vroeger onder de grond.

Perfectum

Example perfectum sentences for Nestelen with some of the pronouns.

  • De vogels hebben zich genesteld in de bomen.
  • Ik heb me graag genesteld op de bank met een boek.
  • Ze heeft zich behaaglijk genesteld in haar nieuwe huis.
  • Wij hebben ons genesteld in het gezellige dorpje.
  • De insecten hebben zich onder de grond genesteld.