desorganiseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | desorganiseer | desorganiseerde | heb gedesorganiseerd |
jij, je, u | desorganiseert | desorganiseerde | hebt gedesorganiseerd |
hij, zij, het | desorganiseert | desorganiseerde | heeft gedesorganiseerd |
wij | desorganiseren | desorganiseerden | hebben gedesorganiseerd |
jullie | desorganiseren | desorganiseerden | hebben gedesorganiseerd |
zij, ze | desorganiseren | desorganiseerden | hebben gedesorganiseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Desorganiseren with some of the pronouns.
- Ik desorganiseer de boekenkast.
- Jij desorganiseert je bureau.
- Hij desorganiseert het evenement.
- Wij desorganiseren de vergadering.
- Zij desorganiseren de planning.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Desorganiseren with some of the pronouns.
- Ik desorganiseerde de boekenkast.
- Jij desorganiseerde je bureau.
- Hij desorganiseerde het evenement.
- Wij desorganiseerden de vergadering.
- Zij desorganiseerden de planning.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Desorganiseren with some of the pronouns.
- Ik heb de boekenkast gedesorganiseerd.
- Jij hebt je bureau gedesorganiseerd.
- Hij heeft het evenement gedesorganiseerd.
- Wij hebben de vergadering gedesorganiseerd.
- Zij hebben de planning gedesorganiseerd.