uitbuigen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | buig uit | boog uit | heb uitgebogen |
jij, je, u | buigt uit | boog uit | hebt uitgebogen |
hij, zij, het | buigt uit | boog uit | heeft uitgebogen |
wij | buigen uit | bogen uit | hebben uitgebogen |
jullie | buigen uit | bogen uit | hebben uitgebogen |
zij, ze | buigen uit | bogen uit | hebben uitgebogen |
PresensBeta
Example presens sentences for Uitbuigen with some of the pronouns.
- Ik buig uit om te kijken naar de zonsondergang.
- Jij buigt uit wanneer je de vogels hoort zingen.
- Hij buigt uit om een beter uitzicht te krijgen.
- Zij buigen uit tijdens hun wandelingen in het park.
- We buigen uit om de frisse lucht in te ademen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Uitbuigen with some of the pronouns.
- Vroeger bogen we vaak uit om naar de sterren te kijken.
- Als kind bogen jullie altijd uit om verstoppertje te spelen.
- Hij boog uit terwijl hij door het bos liep.
- Zij bogen uit en genoten van het gezelschap.
- Vorig jaar bogen we uit om het concert bij te wonen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Uitbuigen with some of the pronouns.
- Ik ben uitgebogen om iets interessants te zien.
- Jij bent uitgebogen en hebt mooie bloemen gevonden.
- Hij is uitgebogen om een foto te maken.
- Zij zijn uitgebogen en hebben langs het meer gewandeld.
- We zijn uitgebogen en hebben van het landschap genoten.