nesten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | nest | nestte | heb genest |
jij, je, u | nest | nestte | hebt genest |
hij, zij, het | nest | nestte | heeft genest |
wij | nesten | nestten | hebben genest |
jullie | nesten | nestten | hebben genest |
zij, ze | nesten | nestten | hebben genest |
PresensBeta
Example presens sentences for Nesten with some of the pronouns.
- Ik nest nu in mijn nieuwe huis.
- Jij nest altijd in de ochtendkrant.
- Hij/Zij nest regelmatig op het balkon.
- Wij nesten graag in de natuur.
- Jullie nesten vaak samen op de bank.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Nesten with some of the pronouns.
- Vroeger nestte ik altijd in een klein tentje.
- Toen wij jonger waren, nestten we samen in een studentenkamer.
- Hij/Zij nestte regelmatig in de oude boomhut.
- Wij nestten vroeger elk weekend in het huis van mijn oma.
- Jullie nestten altijd in dezelfde herberg tijdens de zomervakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Nesten with some of the pronouns.
- Ik heb genest in een gezellige herberg.
- Jij bent al eerder genest in dit hotel.
- Hij/Zij is gisteren genest op de top van de berg.
- Wij zijn al meerdere keren genest in dit vakantiehuisje.
- Jullie hebben vorig jaar genest in een prachtig kasteel.