netten
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | net | nette | heb genet |
jij, je, u | net | nette | hebt genet |
hij, zij, het | net | nette | heeft genet |
wij | netten | netten | hebben genet |
jullie | netten | netten | hebben genet |
zij, ze | netten | netten | hebben genet |
PresensBeta
Example presens sentences for Netten with some of the pronouns.
- Ik net nu mijn visnetten voor de vangst van morgen.
- Jij en ik netten samen de vijver schoon.
- Hij net altijd zijn boot voordat hij gaat vissen.
- Zij netten regelmatig in de zee om zeedieren te vangen.
- We netten vaak in de rivier om verse vis te vangen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Netten with some of the pronouns.
- Vroeger nette ik elke dag met mijn grootvader.
- Toen ik jong was, nette ik in de vijver achter ons huis.
- Hij nette altijd op dezelfde plek in de rivier.
- Zij netten vroeger met een grotere groep mensen.
- We netten vroeger alleen in de zomermaanden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Netten with some of the pronouns.
- Ik heb mijn visnetten gisteren gebruikt om te vissen.
- Jij hebt al je netten gerepareerd voordat het seizoen begon.
- Hij heeft zijn oude netten weggegooid en nieuwe gekocht.
- Zij hebben netten gebruikt om de kreeften te vangen.
- We hebben onze netten uitgezet en veel vis gevangen.