afroepen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | roep af | riep af | heb afgeroepen |
jij, je, u | roept af | riep af | hebt afgeroepen |
hij, zij, het | roept af | riep af | heeft afgeroepen |
wij | roepen af | riepen af | hebben afgeroepen |
jullie | roepen af | riepen af | hebben afgeroepen |
zij, ze | roepen af | riepen af | hebben afgeroepen |
PresensBeta
Example presens sentences for Afroepen with some of the pronouns.
- Ik roep af naar de volgende spreker.
- Jij roept de honden af in het park.
- Hij roept zijn teamgenoten af voor de wedstrijd.
- Zij roept haar kinderen af voor het eten.
- Wij roepen de kandidaten af voor de sollicitatiegesprekken.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afroepen with some of the pronouns.
- Ik riep de klanten af om naar de balie te komen.
- Jij riep de taxi af maar die kwam niet opdagen.
- Hij riep de leerlingen af voor het examen.
- Zij riep de mensen op om rustig te blijven.
- Wij riepen de vrijwilligers af voor de bijeenkomst.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afroepen with some of the pronouns.
- Ik heb de vergadering afgeroepen.
- Jij hebt de winnaars van de loterij afgeroepen.
- Hij heeft de namen van de spelers afgeroepen.
- Zij heeft de nieuwe regels afgeroepen.
- Wij hebben de toeschouwers afgeroepen om plaats te nemen.