afraffelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | raffel af | raffelde af | heb afgeraffeld |
jij, je, u | raffelt af | raffelde af | hebt afgeraffeld |
hij, zij, het | raffelt af | raffelde af | heeft afgeraffeld |
wij | raffelen af | raffelden af | hebben afgeraffeld |
jullie | raffelen af | raffelden af | hebben afgeraffeld |
zij, ze | raffelen af | raffelden af | hebben afgeraffeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Afraffelen with some of the pronouns.
- Ik raffel mijn werk vaak af.
- Jij raffelt je huiswerk altijd af.
- Hij/zij/het raffelt de opdracht snel af.
- Wij raffelen de vergadering af omdat we haast hebben.
- Jullie raffelen de taken nooit af.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Afraffelen with some of the pronouns.
- Ik raffelde mijn werk vroeger altijd af.
- Jij raffelde je huiswerk vroeger altijd af.
- Hij/zij/het raffelde de opdracht snel af.
- Wij raffelden de vergadering af omdat we haast hadden.
- Jullie raffelden de taken nooit af.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Afraffelen with some of the pronouns.
- Ik heb mijn werk afgeraffeld.
- Jij hebt je huiswerk altijd afgeraffeld.
- Hij/zij/het heeft de opdracht snel afgeraffeld.
- Wij hebben de vergadering afgeraffeld omdat we haast hadden.
- Jullie hebben de taken nooit afgeraffeld.