oetelen

Conjugations List of Oetelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikoeteloeteldeheb geoeteld
jij, je, uoeteltoeteldehebt geoeteld
hij, zij, hetoeteltoeteldeheeft geoeteld
wijoetelenoeteldenhebben geoeteld
jullieoetelenoeteldenhebben geoeteld
zij, zeoetelenoeteldenhebben geoeteld

Presens
Beta

Example presens sentences for Oetelen with some of the pronouns.

  • Ik oetel in mijn vrije tijd graag.
  • Jij oetelt regelmatig op het strand.
  • Hij oetelt met veel plezier in zijn nieuwe boot.
  • Zij oetelen vaak in de bossen.
  • Wij oetelen samen in het park.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Oetelen with some of the pronouns.

  • Vroeger oetelde ik elke zomer met mijn familie.
  • Toen ik jong was, oetelden wij altijd in de bergen.
  • Het weer was slecht, dus we oetelden binnen.
  • Zij oetelden vroeger altijd in die oude tent.
  • Tijdens onze vakantie oetelden we dagelijks in het meer.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Oetelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren heerlijk geoeteld in de zon.
  • Jij bent al naar dat mooie eiland oetelen geweest.
  • Hij heeft al vele kilometers oeteld.
  • Zij zijn vorig jaar voor het eerst gaan oetelen.
  • Wij hebben samen veel leuke avonturen oeteld.