omkransen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | omkrans | omkranste | heb omkranst |
jij, je, u | omkranst | omkranste | hebt omkranst |
hij, zij, het | omkranst | omkranste | heeft omkranst |
wij | omkransen | omkransten | hebben omkranst |
jullie | omkransen | omkransten | hebben omkranst |
zij, ze | omkransen | omkransten | hebben omkranst |
PresensBeta
Example presens sentences for Omkransen with some of the pronouns.
- Ik omkrans de bloemen met liefde.
- Jij omkrans je hoofd met een krans van bladeren.
- Hij omkrans de foto met een gouden lijst.
- Wij omkransen de boom met slingers.
- Zij omkransen de taart met kaarsjes.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Omkransen with some of the pronouns.
- Ik omkransde de bloemen met liefde.
- Jij omkransde je hoofd met een krans van bladeren.
- Hij omkransde de foto met een gouden lijst.
- Wij omkransden de boom met slingers.
- Zij omkransden de taart met kaarsjes.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Omkransen with some of the pronouns.
- Ik heb de bloemen met liefde omkransd.
- Jij hebt je hoofd met een krans van bladeren omkransd.
- Hij heeft de foto met een gouden lijst omkransd.
- Wij hebben de boom met slingers omkransd.
- Zij hebben de taart met kaarsjes omkransd.