omspelden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speld om | speldde om | heb omgespeld |
jij, je, u | speldt om | speldde om | hebt omgespeld |
hij, zij, het | speldt om | speldde om | heeft omgespeld |
wij | spelden om | speldden om | hebben omgespeld |
jullie | spelden om | speldden om | hebben omgespeld |
zij, ze | spelden om | speldden om | hebben omgespeld |
Presens
Example presens sentences for Omspelden with some of the pronouns.
- Ik spel een broche op.
- Jij spelt een badge op.
- Hij/zij/het spelt een medaille op.
- Wij spellen een knoop op.
- Jullie spellen een lintje op.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Omspelden with some of the pronouns.
- Ik spelde een insigne op.
- Jij spelde een decoratie op.
- Hij/zij/het spelde een button op.
- Wij speldden een embleem op.
- Jullie speldden een veer op.
Perfectum
Example perfectum sentences for Omspelden with some of the pronouns.
- Ik heb een speldje opgespeld.
- Jij hebt een corsage opgespeld.
- Hij/zij/het heeft een strikje opgespeld.
- Wij hebben een rozet opgespeld.
- Jullie hebben een sjaal opgespeld.