ontbladeren

Conjugations List of Ontbladeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikontbladerontbladerdeheb ontbladerd
jij, je, uontbladertontbladerdehebt ontbladerd
hij, zij, hetontbladertontbladerdeheeft ontbladerd
wijontbladerenontbladerdenhebben ontbladerd
jullieontbladerenontbladerdenhebben ontbladerd
zij, zeontbladerenontbladerdenhebben ontbladerd

Presens

Example presens sentences for Ontbladeren with some of the pronouns.

  • Ik ontbladeer de bomen in mijn tuin.
  • Jij ontbladert de struiken voor de winter.
  • Hij ontbladeert de planten zorgvuldig.
  • Wij ontbladeren de boom samen.
  • Zij ontbladeren de hagen regelmatig.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Ontbladeren with some of the pronouns.

  • Ik ontbladeerde de bomen in mijn tuin.
  • Jij ontbladeerde de struiken voor de winter.
  • Hij ontbladeerde de planten zorgvuldig.
  • Wij ontbladeerden de boom samen.
  • Zij ontbladeerden de hagen regelmatig.

Perfectum

Example perfectum sentences for Ontbladeren with some of the pronouns.

  • Ik heb de bomen in mijn tuin ontbladerd.
  • Jij hebt de struiken voor de winter ontbladerd.
  • Hij heeft de planten zorgvuldig ontbladerd.
  • Wij hebben de boom samen ontbladerd.
  • Zij hebben de hagen regelmatig ontbladerd.