ontbranden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ontbrand | ontbrandde | ben ontbrand |
jij, je, u | ontbrandt | ontbrandde | bent ontbrand |
hij, zij, het | ontbrandt | ontbrandde | is ontbrand |
wij | ontbranden | ontbrandden | zijn ontbrand |
jullie | ontbranden | ontbrandden | zijn ontbrand |
zij, ze | ontbranden | ontbrandden | zijn ontbrand |
PresensBeta
Example presens sentences for Ontbranden with some of the pronouns.
- Het vuur ontbrandt snel.
- De kaarsen ontbranden meteen.
- Wanneer ontbrandt de raket?
- Ik ontbrand in woede als ik onrecht zie.
- De vonk ontbrandt en het vuur verspreidt zich.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Ontbranden with some of the pronouns.
- Het vuur ontbrandde langzaam.
- De kaarsen ontbrandden één voor één.
- Vroeger ontbrandde de raket niet zo snel.
- Ik ontbrandde in woede toen ik onrecht zag gebeuren.
- De vonk ontbrandde en het vuur verspreidde zich razendsnel.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Ontbranden with some of the pronouns.
- Het vuur is ontbrand.
- De kaarsen zijn direct ontbrand.
- De raket is vorige week ontbrand.
- Ik ben in woede ontbrand toen ik onrecht zag.
- De vonk is overgeslagen en het vuur heeft zich verspreid.