opleggen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | leg op | legde op | heb opgelegd |
jij, je, u | legt op | legde op | hebt opgelegd |
hij, zij, het | legt op | legde op | heeft opgelegd |
wij | leggen op | legden op | hebben opgelegd |
jullie | leggen op | legden op | hebben opgelegd |
zij, ze | leggen op | legden op | hebben opgelegd |
PresensBeta
Example presens sentences for Opleggen with some of the pronouns.
- Ik leg een boete op aan de overtreders.
- Jij legt de verantwoordelijkheid op je eigen schouders.
- Hij legt nieuwe regels op voor het evenement.
- Wij leggen strenge eisen op aan onze leveranciers.
- Zij leggen hun visie op de toekomst van het bedrijf op tafel.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opleggen with some of the pronouns.
- Vroeger legde ik vaak restricties op aan mijn kinderen.
- Toen hij nog in functie was, legde de minister veel belastingen op.
- In die tijd legden ze strenge normen op aan de fabrieken.
- Wij legden de nadruk op kwaliteit in al onze producten.
- Als team legden we elkaar geen beperkingen op en werkten we samen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opleggen with some of the pronouns.
- Ik heb een straf opgelegd aan de dader.
- Jij hebt jezelf te hoge doelen opgelegd.
- Hij heeft nieuwe beperkingen opgelegd aan het project.
- Wij hebben zware lasten opgelegd aan ons personeel.
- Zij hebben strenge maatregelen opgelegd om de veiligheid te waarborgen.