opschikken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schik op | schikte op | heb opgeschikt |
jij, je, u | schikt op | schikte op | hebt opgeschikt |
hij, zij, het | schikt op | schikte op | heeft opgeschikt |
wij | schikken op | schikten op | hebben opgeschikt |
jullie | schikken op | schikten op | hebben opgeschikt |
zij, ze | schikken op | schikten op | hebben opgeschikt |
PresensBeta
Example presens sentences for Opschikken with some of the pronouns.
- Ik schik mijn haar elke ochtend op voordat ik naar het werk ga.
- Jij schikt de bloemen mooi in de vaas.
- Hij schikt de meubels in de kamer volgens zijn eigen smaak.
- Zij schikt zich snel aan nieuwe situaties.
- We schikken ons naar de regels van de school.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opschikken with some of the pronouns.
- Vroeger schikte ik mijn haar altijd op dezelfde manier.
- Toen ik klein was, schikte mijn moeder de tafel voor het avondeten.
- Hij schikte de bloemen vorige week voor de verjaardag van zijn vriendin.
- Zij schikte zich moeilijk naar de nieuwe omgeving.
- We schikten de stoelen anders in de vergaderruimte.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opschikken with some of the pronouns.
- Ik heb mijn haar netjes opgeschikt voor het feest gisteravond.
- Jij hebt de tafel keurig opgeschikt voor het diner.
- Hij heeft het boeket prachtig opgeschikt voor de bruiloft.
- Zij heeft zich mooi opgeschikt voor het gala.
- We hebben de decoratie perfect opgeschikt voor het evenement.