opsparen

Conjugations List of Opsparen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikspaar opspaarde opheb opgespaard
jij, je, uspaart opspaarde ophebt opgespaard
hij, zij, hetspaart opspaarde opheeft opgespaard
wijsparen opspaarden ophebben opgespaard
julliesparen opspaarden ophebben opgespaard
zij, zesparen opspaarden ophebben opgespaard