lallen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | lal | lalde | heb gelald |
jij, je, u | lalt | lalde | hebt gelald |
hij, zij, het | lalt | lalde | heeft gelald |
wij | lallen | lalden | hebben gelald |
jullie | lallen | lalden | hebben gelald |
zij, ze | lallen | lalden | hebben gelald |
PresensBeta
Example presens sentences for Lallen with some of the pronouns.
- Ik lal tijdens het karaokefeest.
- Jij lalt altijd als je dronken bent.
- Hij/Zij/Het lalt onverstaanbaar.
- Wij lallen mee met de muziek.
- Jullie lallen de hele avond door.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Lallen with some of the pronouns.
- Vroeger lalde ik altijd als ik blij was.
- Toen we jong waren, lalden we vaak samen.
- Hij/Zij/Het lalde vroeger veel tijdens feestjes.
- Wij lalden altijd tijdens de vakanties.
- Jullie lalden vroeger altijd in de auto.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Lallen with some of the pronouns.
- Ik heb gelald op het feest gisteravond.
- Jij hebt te veel gelald tijdens de toespraak.
- Hij/Zij/Het heeft flink gelald op het podium.
- Wij hebben samen gelald in de karaokebar.
- Jullie hebben luid gelald tijdens het concert.