opstoten

Conjugations List of Opstoten.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikstoot opstootte op;stiet opheb opgestoten
jij, je, ustoot opstootte op;stiet ophebt opgestoten
hij, zij, hetstoot opstootte op;stiet opheeft opgestoten
wijstoten opstootten op;stieten ophebben opgestoten
julliestoten opstootten op;stieten ophebben opgestoten
zij, zestoten opstootten op;stieten ophebben opgestoten

Presens
Beta

Example presens sentences for Opstoten with some of the pronouns.

  • Ik stoot op tijdens het hardlopen.
  • Jij stoot regelmatig je hoofd tegen de deur.
  • Hij stoot vaak zijn glas om tijdens het eten.
  • Wij stoten tegen elkaar aan in de drukke menigte.
  • Zij stoten de bal krachtig weg tijdens het spel.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opstoten with some of the pronouns.

  • Vroeger stootte ik altijd mijn teen tegen de rand van het bed.
  • Toen ik jong was, stootte ik regelmatig mijn hoofd tegen de deurpost.
  • Hij stootte per ongeluk zijn kopje om tijdens het ontbijt.
  • Wij stuitten tijdens onze wandeling op een oud gebouw.
  • Zij stootten tegen elkaar aan bij het uitgaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opstoten with some of the pronouns.

  • Ik ben tegen een paal opgestoten toen ik aan het fietsen was.
  • Jij bent vorige week tegen die tafel opgestoten.
  • Hij is per ongeluk tegen de muur opgestoten.
  • Wij zijn tijdens onze reis meerdere keren tegen obstakels opgestoten.
  • Zij zijn gisteren tegen elkaar opgestoten op het feest.