tripliceren

Conjugations List of Tripliceren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
iktripliceertripliceerdeheb getripliceerd
jij, je, utripliceerttripliceerdehebt getripliceerd
hij, zij, hettripliceerttripliceerdeheeft getripliceerd
wijtriplicerentripliceerdenhebben getripliceerd
jullietriplicerentripliceerdenhebben getripliceerd
zij, zetriplicerentripliceerdenhebben getripliceerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Tripliceren with some of the pronouns.

  • Ik tripliceer de getallen.
  • Jij tripliceert het resultaat.
  • Hij/Zij/Het tripliceert de hoeveelheden.
  • Wij tripliceren de waarden.
  • Jullie tripliceren de cijfers.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Tripliceren with some of the pronouns.

  • Ik tripliceerde de getallen.
  • Jij tripliceerde het resultaat.
  • Hij/Zij/Het tripliceerde de hoeveelheden.
  • Wij tripliceerden de waarden.
  • Jullie tripliceerden de cijfers.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Tripliceren with some of the pronouns.

  • Ik heb de getallen getripliceerd.
  • Jij hebt het resultaat getripliceerd.
  • Hij/Zij/Het heeft de hoeveelheden getripliceerd.
  • Wij hebben de waarden getripliceerd.
  • Jullie hebben de cijfers getripliceerd.