oscilleren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | oscilleer | oscilleerde | heb geoscilleerd |
jij, je, u | oscilleert | oscilleerde | hebt geoscilleerd |
hij, zij, het | oscilleert | oscilleerde | heeft geoscilleerd |
wij | oscilleren | oscilleerden | hebben geoscilleerd |
jullie | oscilleren | oscilleerden | hebben geoscilleerd |
zij, ze | oscilleren | oscilleerden | hebben geoscilleerd |
Presens
Example presens sentences for Oscilleren with some of the pronouns.
- Ik oscilleer tussen verschillende opties.
- Jij oscillleert regelmatig in je beslissingen.
- Hij/Zij oscilleert voortdurend tussen hoop en teleurstelling.
- Wij oscilleren tussen optimisme en pessimisme.
- Jullie oscillleren vaak tussen enthousiasme en apathie.
- Zij oscilleren in hun standpunt over dit onderwerp.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Oscilleren with some of the pronouns.
- Ik oscillleerde tussen verschillende alternatieven.
- Jij oscillleerde regelmatig in je besluiten.
- Hij/Zij oscillleerde voortdurend tussen hoop en teleurstelling.
- Wij oscillleerden tussen optimisme en pessimisme.
- Jullie oscillleerden vaak tussen enthousiasme en apathie.
- Zij oscillleerden in hun mening over dit onderwerp.
Perfectum
Example perfectum sentences for Oscilleren with some of the pronouns.
- Ik heb geoscilleerd tussen verschillende mogelijkheden.
- Jij bent regelmatig geosccilleerd in je keuzes.
- Hij/Zij is voortdurend heen en weer geoscilleerd tussen hoop en teleurstelling.
- Wij hebben geoscilleerd tussen optimisme en pessimisme.
- Jullie zijn vaak geoscilleerd tussen enthousiasme en apathie.
- Zij hebben geoscilleerd in hun opvattingen over dit onderwerp.