opzijleggen

Conjugations List of Opzijleggen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikleg opzijlegde opzijheb opzijgelegd
jij, je, ulegt opzijlegde opzijhebt opzijgelegd
hij, zij, hetlegt opzijlegde opzijheeft opzijgelegd
wijleggen opzijlegden opzijhebben opzijgelegd
jullieleggen opzijlegden opzijhebben opzijgelegd
zij, zeleggen opzijlegden opzijhebben opzijgelegd

Presens
Beta

Example presens sentences for Opzijleggen with some of the pronouns.

  • Ik leg de boeken opzij.
  • Jij legt de krant opzij.
  • Hij legt zijn telefoon opzij.
  • Zij legt de sleutels opzij.
  • Wij leggen de documenten opzij.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Opzijleggen with some of the pronouns.

  • Ik legde de boeken opzij.
  • Jij legde de krant opzij.
  • Hij legde zijn telefoon opzij.
  • Zij legde de sleutels opzij.
  • Wij legden de documenten opzij.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Opzijleggen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boeken opzijgelegd.
  • Jij hebt de krant opzijgelegd.
  • Hij heeft zijn telefoon opzijgelegd.
  • Zij heeft de sleutels opzijgelegd.
  • Wij hebben de documenten opzijgelegd.