pingelen

Conjugations List of Pingelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpingelpingeldeheb gepingeld
jij, je, upingeltpingeldehebt gepingeld
hij, zij, hetpingeltpingeldeheeft gepingeld
wijpingelenpingeldenhebben gepingeld
julliepingelenpingeldenhebben gepingeld
zij, zepingelenpingeldenhebben gepingeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Pingelen with some of the pronouns.

  • Ik pingel regelmatig op mijn gitaar.
  • Jij pingelt graag op de piano.
  • Hij pingelt vaak op zijn telefoon.
  • Wij pingelen samen in een band.
  • Zij pingelen op straat voor fooien.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Pingelen with some of the pronouns.

  • Vroeger pingelde ik altijd op mijn gitaar.
  • Jij pingelde vroeger vaak op de piano.
  • Hij pingelde als kind veel op zijn telefoon.
  • Wij pingelden regelmatig samen in de oefenruimte.
  • Zij pingelden elke zomer op straat tijdens festivals.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Pingelen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren op mijn gitaar gepingeld.
  • Jij hebt al veel op de piano gepingeld.
  • Hij heeft vorige week op zijn telefoon gepingeld.
  • Wij hebben samen in verschillende bands gepingeld.
  • Zij hebben op straat gepingeld en veel geld verdiend.