dichtrijden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | rij dicht | reed dicht | heb dichtgereden |
jij, je, u | rijdt dicht | reed dicht | hebt dichtgereden |
hij, zij, het | rijdt dicht | reed dicht | heeft dichtgereden |
wij | rijden dicht | reden dicht | hebben dichtgereden |
jullie | rijden dicht | reden dicht | hebben dichtgereden |
zij, ze | rijden dicht | reden dicht | hebben dichtgereden |
PresensBeta
Example presens sentences for Dichtrijden with some of the pronouns.
- Ik rijd dichtrijd.
- Jij rijdt dichtrijd.
- Hij/Zij/Het rijdt dichtrijd.
- Wij rijden dichtrijd.
- Jullie rijden dichtrijd.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Dichtrijden with some of the pronouns.
- Ik reed dichtrijd.
- Jij reed dichtrijd.
- Hij/Zij/Het reed dichtrijd.
- Wij reden dichtrijd.
- Jullie reden dichtrijd.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Dichtrijden with some of the pronouns.
- Ik heb dichtreden.
- Jij hebt dichtreden.
- Hij/Zij/Het heeft dichtreden.
- Wij hebben dichtreden.
- Jullie hebben dichtreden.