plaasteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | plaaster | plaasterde | heb geplaasterd |
jij, je, u | plaastert | plaasterde | hebt geplaasterd |
hij, zij, het | plaastert | plaasterde | heeft geplaasterd |
wij | plaasteren | plaasterden | hebben geplaasterd |
jullie | plaasteren | plaasterden | hebben geplaasterd |
zij, ze | plaasteren | plaasterden | hebben geplaasterd |
PresensBeta
Example presens sentences for Plaasteren with some of the pronouns.
- Ik plaaster vandaag een gebroken arm.
- Jij plaastert de muur in de woonkamer.
- Hij plaastert de vloer in de keuken.
- Zij plaasteren de buitenmuren van het huis.
- We plaasteren de scheuren in het plafond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Plaasteren with some of the pronouns.
- Vroeger plaasterde ik regelmatig muren.
- Toen ik jong was, plaasterde ik mijn speelgoed zelf.
- Hij plaasterde altijd kleine reparaties in het huis.
- Zij plaasterden de oude muren tijdens de verbouwing.
- We plaasterden elke zomer de buitenmuren van ons vakantiehuisje.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Plaasteren with some of the pronouns.
- Ik heb gisteren een muur geplaasterd.
- Jij hebt al meerdere keren een oppervlak geplaasterd.
- Hij heeft vorige week de badkamermuur geplaasterd.
- Zij hebben de hele gevel van het gebouw geplaasterd.
- We hebben onlangs de beschadigde muren geplaasterd.