stukadoren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | stukadoor | stukadoorde | heb gestukadoord |
jij, je, u | stukadoort | stukadoorde | hebt gestukadoord |
hij, zij, het | stukadoort | stukadoorde | heeft gestukadoord |
wij | stukadoren | stukadoorden | hebben gestukadoord |
jullie | stukadoren | stukadoorden | hebben gestukadoord |
zij, ze | stukadoren | stukadoorden | hebben gestukadoord |
Presens
Example presens sentences for Stukadoren with some of the pronouns.
- Ik stukadoor de muren in de woonkamer.
- Jij stukadoort de plafonds in de keuken.
- Hij stukadoort de gang op dit moment.
- Wij stukadoren de buitenmuren van het huis.
- Zij stukadoren de slaapkamers van de kinderen.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Stukadoren with some of the pronouns.
- Vroeger stukadoorde ik de muren in de woonkamer.
- Vroeger stukadoorde jij de plafonds in de keuken.
- Vroeger stukadoorde hij de gang.
- Vroeger stukadoorden wij de buitenmuren van het huis.
- Vroeger stukadoorden zij de slaapkamers van de kinderen.
Perfectum
Example perfectum sentences for Stukadoren with some of the pronouns.
- Ik heb de muren in de woonkamer gestukadoord.
- Jij hebt de plafonds in de keuken gestukadoord.
- Hij heeft de gang gestukadoord.
- Wij hebben de buitenmuren van het huis gestukadoord.
- Zij hebben de slaapkamers van de kinderen gestukadoord.