poffen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | pof | pofte | heb gepoft |
jij, je, u | poft | pofte | hebt gepoft |
hij, zij, het | poft | pofte | heeft gepoft |
wij | poffen | poften | hebben gepoft |
jullie | poffen | poften | hebben gepoft |
zij, ze | poffen | poften | hebben gepoft |
PresensBeta
Example presens sentences for Poffen with some of the pronouns.
- Ik pof popcorn in de magnetron.
- Hij poft zijn kastanjes op het vuur.
- Wij poffen aardappels in de oven.
- Jullie poffen maïskolven op de barbecue.
- De kinderen poffen kikkererwten als snack.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Poffen with some of the pronouns.
- Vroeger pofte ik popcorn in de magnetron.
- Hij pofte altijd zijn kastanjes op het vuur.
- Vroeger poften wij aardappels in de oven.
- Jullie poften vaak maïskolven op de barbecue.
- Als kinderen pofden we kikkererwten als snack.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Poffen with some of the pronouns.
- Ik heb popcorn gepoft in de magnetron.
- Hij heeft zijn kastanjes op het vuur gepoft.
- Wij hebben aardappels in de oven gepoft.
- Jullie hebben maïskolven op de barbecue gepoft.
- De kinderen hebben kikkererwten gepoft als snack.