uitrafelen

Conjugations List of Uitrafelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrafel uitrafelde uitheb uitgerafeld
jij, je, urafelt uitrafelde uithebt uitgerafeld
hij, zij, hetrafelt uitrafelde uitheeft uitgerafeld
wijrafelen uitrafelden uithebben uitgerafeld
jullierafelen uitrafelden uithebben uitgerafeld
zij, zerafelen uitrafelden uithebben uitgerafeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Uitrafelen with some of the pronouns.

  • Ik raafel uit wat ik niet meer nodig heb.
  • Jij raafelt de draden uit het breiwerk.
  • Hij raafelt de oude brieven uit elkaar.
  • Wij rafelen de knoop in het touw uit.
  • Zij rafelen de geheimen van het verleden uit.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Uitrafelen with some of the pronouns.

  • Ik raafelde uit wat ik niet meer nodig had.
  • Jij raafelde de draden uit het breiwerk uit.
  • Hij raafelde de oude brieven uit elkaar uit.
  • Wij raafelden de knoop in het touw uit.
  • Zij raafelden de geheimen van het verleden uit.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Uitrafelen with some of the pronouns.

  • Ik heb uitgerafeld wat ik niet meer nodig had.
  • Jij hebt de draden uit het breiwerk uitgerafeld.
  • Hij heeft de oude brieven uit elkaar gerafeld.
  • Wij hebben de knoop in het touw uitgerafeld.
  • Zij hebben de geheimen van het verleden uitgerafeld.