oprukken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ruk op | rukte op | ben opgerukt |
jij, je, u | rukt op | rukte op | bent opgerukt |
hij, zij, het | rukt op | rukte op | is opgerukt |
wij | rukken op | rukten op | zijn opgerukt |
jullie | rukken op | rukten op | zijn opgerukt |
zij, ze | rukken op | rukten op | zijn opgerukt |
PresensBeta
Example presens sentences for Oprukken with some of the pronouns.
- Ik ruk op naar voren in de rij.
- Jij rukt op met je troepen.
- Hij rukt op langs de kustlijn.
- Wij rukken op naar de top van de berg.
- Zij rukken op naar het hart van de stad.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Oprukken with some of the pronouns.
- Ik rukte op langs de rivier toen ik een wild dier zag.
- Jij rukte op naar het front tijdens de oorlog.
- Hij rukte op naar het noorden om nieuwe gebieden te verkennen.
- Wij rukten op naar het zuiden tijdens onze vakantie.
- Zij rukten op naar de stad om te protesteren.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Oprukken with some of the pronouns.
- Ik ben opgerukt naar de volgende fase van het project.
- Jij bent opgerukt naar een hogere rang in het leger.
- Hij is opgerukt naar voren in de competitie.
- Wij zijn opgerukt naar de top van de hitlijsten.
- Zij zijn opgerukt naar de voorhoede van de politieke beweging.