zwijmeren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwijmer | zwijmerde | heb gezwijmerd |
jij, je, u | zwijmert | zwijmerde | hebt gezwijmerd |
hij, zij, het | zwijmert | zwijmerde | heeft gezwijmerd |
wij | zwijmeren | zwijmerden | hebben gezwijmerd |
jullie | zwijmeren | zwijmerden | hebben gezwijmerd |
zij, ze | zwijmeren | zwijmerden | hebben gezwijmerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Zwijmeren with some of the pronouns.
- Ik zwijmer over mijn favoriete boek.
- Jij zwijmert bij romantische films.
- Hij/Zij/Het zwijmert altijd wanneer ze muziek hoort.
- Wij zwijmeren over onze vakantieplannen.
- Jullie zwijmeren over jullie idolen.
- Zij zwijmeren bij het zien van zonsondergangen.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Zwijmeren with some of the pronouns.
- Ik zwijmelde vroeger vaak bij het horen van dat liedje.
- Jij zwijmelde weg bij de gedachte aan die persoon.
- Hij/Zij/Het zwijmelde elke avond voor het slapengaan.
- Wij zwijmelden samen over onze toekomstdromen.
- Jullie zwijmelden bij de romantische filmscene.
- Zij zwijmelden altijd als ze elkaar zagen.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Zwijmeren with some of the pronouns.
- Ik heb gezwijmeld over de mooie herinneringen.
- Jij hebt gezwijmeld bij dat concert.
- Hij/Zij/Het heeft altijd gezwijmeld over haar liefde voor kunst.
- Wij hebben gezwijmeld tijdens onze reis naar Italiƫ.
- Jullie hebben gezwijmeld over jullie trouwdag.
- Zij hebben gezwijmeld bij het lezen van dat boek.