predisponeren

Conjugations List of Predisponeren.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikpredisponeerpredisponeerdeheb gepredisponeerd
jij, je, upredisponeertpredisponeerdehebt gepredisponeerd
hij, zij, hetpredisponeertpredisponeerdeheeft gepredisponeerd
wijpredisponerenpredisponeerdenhebben gepredisponeerd
julliepredisponerenpredisponeerdenhebben gepredisponeerd
zij, zepredisponerenpredisponeerdenhebben gepredisponeerd

Presens
Beta

Example presens sentences for Predisponeren with some of the pronouns.

  • Ik predisposeer mijn studenten voor succes.
  • Jij predisposeert jezelf voor teleurstelling.
  • Hij predisposeert de patiënten voor een operatie.
  • Zij predisponeren hun kinderen voor een academische carrière.
  • Wij predisponeren ons team voor overwinning.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Predisponeren with some of the pronouns.

  • Ik predisposeerde mijn studenten voor succes.
  • Jij predisposeerde jezelf voor teleurstelling.
  • Hij predisposeerde de patiënten voor een operatie.
  • Zij predisponeerden hun kinderen voor een academische carrière.
  • Wij predisponeerden ons team voor overwinning.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Predisponeren with some of the pronouns.

  • Ik heb mijn studenten voor succes gepredisposeerd.
  • Jij hebt jezelf voor teleurstelling gepredisposeerd.
  • Hij heeft de patiënten voor een operatie gepredisposeerd.
  • Zij hebben hun kinderen voor een academische carrière gepredisponeerd.
  • Wij hebben ons team voor overwinning gepredisposeerd.