pulsen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | puls | pulste | heb gepulst |
jij, je, u | pulst | pulste | hebt gepulst |
hij, zij, het | pulst | pulste | heeft gepulst |
wij | pulsen | pulsten | hebben gepulst |
jullie | pulsen | pulsten | hebben gepulst |
zij, ze | pulsen | pulsten | hebben gepulst |
PresensBeta
Example presens sentences for Pulsen with some of the pronouns.
- Ik puls in mijn handen om warm te blijven.
- Jij pusht jezelf om beter te presteren.
- Hij/zij/het pulseert regelmatig om te ontspannen.
- Wij pulsen samen op de muziek.
- Jullie pulsen in het ritme van de ademhaling.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Pulsen with some of the pronouns.
- Vroeger pulste ik vaak tijdens yogalessen.
- Toen jij jong was, pushte je jezelf om grenzen te verleggen.
- Hij/zij/het pulseerde regelmatig als stressverlichting.
- Wij pulsden altijd op deze muziek tijdens onze trainingen.
- Jullie pulsten vol enthousiasme op het podium.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Pulsen with some of the pronouns.
- Ik heb gepulst om energie vrij te maken.
- Jij hebt jezelf gepusht tijdens de wedstrijd.
- Hij/zij/het heeft regelmatig gepulseerd voor ontspanning.
- Wij hebben samen gepulst op het feest.
- Jullie hebben in het ritme van de muziek gepulst.