randen

Conjugations List of Randen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrandranddeheb gerand
jij, je, urandtranddehebt gerand
hij, zij, hetrandtranddeheeft gerand
wijrandenranddenhebben gerand
jullierandenranddenhebben gerand
zij, zerandenranddenhebben gerand

Presens
Beta

Example presens sentences for Randen with some of the pronouns.

  • Ik rand de boeken aan om ze mooier te maken.
  • Jij randt de tafelranden met zorg af.
  • Hij/zij/rand de schilderijen langs de kanten voor een strakke afwerking.
  • Wij randen de foto's netjes in voordat we ze inlijsten.
  • Jullie randen de stofranden van de gordijnen met de hand af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Randen with some of the pronouns.

  • Vroeger randde ik altijd mijn schriften af met kleurrijke randen.
  • Toen randte jij vaak de bladzijdes van je notitieboek.
  • Hij/zij randde vroeger de tekeningen rondom met een zwarte stift.
  • Wij randden als kinderen de posters op onze slaapkamermuren.
  • Jullie randden vroeger altijd de kaarten met een sierrandje.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Randen with some of the pronouns.

  • Ik heb de boekenranden afgewerkt voordat ik ze terugzette.
  • Jij hebt de tafelranden geschuurd en gelakt.
  • Hij/zij heeft de schilderijranden nauwkeurig bijgewerkt.
  • Wij hebben de foto's ingelijst nadat we de randen hadden geknipt.
  • Jullie hebben de stofranden van de gordijnen gestreken en gezoomd.