opsnuffelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | snuffel op | snuffelde op | heb opgesnuffeld |
jij, je, u | snuffelt op | snuffelde op | hebt opgesnuffeld |
hij, zij, het | snuffelt op | snuffelde op | heeft opgesnuffeld |
wij | snuffelen op | snuffelden op | hebben opgesnuffeld |
jullie | snuffelen op | snuffelden op | hebben opgesnuffeld |
zij, ze | snuffelen op | snuffelden op | hebben opgesnuffeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Opsnuffelen with some of the pronouns.
- Ik snuffel de oude boeken op.
- Jij snuffelt graag aan bloemen.
- Hij snuffelt rond in de tuin.
- Wij snuffelen door de rommelmarkt.
- Zij snuffelen aan het parfum.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Opsnuffelen with some of the pronouns.
- Ik snoof de geur van versgebakken brood op.
- Jij snoof de frisse lucht van het bos op.
- Hij snoof de aroma's van de koffie op.
- Wij snoofden de geur van bloemen op.
- Zij snoofden de zeelucht op tijdens de vakantie.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Opsnuffelen with some of the pronouns.
- Ik heb de geheime informatie opgesnuffeld.
- Jij hebt de verloren sleutels opgesnuffeld.
- Hij heeft de verborgen schat opgesnuffeld.
- Wij hebben de nieuwe smaken opgesnuffeld.
- Zij hebben de zeldzame boeken opgesnuffeld.