repasseren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | repasseer | repasseerde | heb gerepasseerd |
jij, je, u | repasseert | repasseerde | hebt gerepasseerd |
hij, zij, het | repasseert | repasseerde | heeft gerepasseerd |
wij | repasseren | repasseerden | hebben gerepasseerd |
jullie | repasseren | repasseerden | hebben gerepasseerd |
zij, ze | repasseren | repasseerden | hebben gerepasseerd |
PresensBeta
Example presens sentences for Repasseren with some of the pronouns.
- Ik repasseer de kledingstukken voor het evenement.
- Jij repasseert altijd je overhemden voordat je ze aantrekt.
- Hij repasseert de stof zorgvuldig met een strijkijzer.
- Wij repasseren de jurken voor de modeshow.
- Jullie repasseren de broeken om ze er netjes uit te laten zien.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Repasseren with some of the pronouns.
- Ik repasseerde vaak de kledingstukken van mijn kinderen.
- Jij repasseerde vroeger je overhemden zelf.
- Hij repasseerde de stof terwijl hij naar muziek luisterde.
- Wij repasseerden de jurken voor elke feestelijke gelegenheid.
- Jullie repasseerden de broeken regelmatig om ze netjes te houden.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Repasseren with some of the pronouns.
- Ik heb de kledingstukken gerepasseerd voordat ik ze opborg.
- Jij hebt altijd je overhemden gerepasseerd voordat je ze aantrok.
- Hij heeft de stof zorgvuldig gerepasseerd met een strijkijzer.
- Wij hebben de jurken gerepasseerd voor de modeshow.
- Jullie hebben de broeken gerepasseerd zodat ze er netjes uitzien.