repeteren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | repeteer | repeteerde | heb gerepeteerd |
jij, je, u | repeteert | repeteerde | hebt gerepeteerd |
hij, zij, het | repeteert | repeteerde | heeft gerepeteerd |
wij | repeteren | repeteerden | hebben gerepeteerd |
jullie | repeteren | repeteerden | hebben gerepeteerd |
zij, ze | repeteren | repeteerden | hebben gerepeteerd |
Presens
Example presens sentences for Repeteren with some of the pronouns.
- Ik repeteer de lesstof elke week.
- Jij repeteert vaak voor je examens.
- Hij/zij/het repeteert de liedjes dagelijks.
- Wij repeteren samen voor het toneelstuk.
- Zij repeteren de dansroutine voor de show.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Repeteren with some of the pronouns.
- Ik repeteerde regelmatig om mijn uitspraak te verbeteren.
- Jij repeteerde vroeger veel met je vrienden.
- Hij/zij/het repeteerde altijd voordat hij/zij optrad.
- Wij repeteerden in de avonden voor het concert.
- Zij repeteerden langdurig voor de wedstrijd.
Perfectum
Example perfectum sentences for Repeteren with some of the pronouns.
- Ik heb de lesstof herhaald voor het tentamen.
- Jij hebt veel gerepeteerd voor het optreden.
- Hij/zij/het heeft de liedjes meerdere keren geoefend.
- Wij hebben intensief gerepeteerd voor de theatervoorstelling.
- Zij hebben de dansroutine grondig doorgenomen.