bespoelen

Conjugations List of Bespoelen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbespoelbespoeldeheb bespoeld
jij, je, ubespoeltbespoeldehebt bespoeld
hij, zij, hetbespoeltbespoeldeheeft bespoeld
wijbespoelenbespoeldenhebben bespoeld
julliebespoelenbespoeldenhebben bespoeld
zij, zebespoelenbespoeldenhebben bespoeld

Presens
Beta

Example presens sentences for Bespoelen with some of the pronouns.

  • Ik bespoel de borden in de keuken.
  • Jij bespoelt de vaat met warm water.
  • Hij bespoelt zijn handen grondig voor het eten.
  • Zij bespoelen de auto's elke week.
  • Wij bespoelen de groenten voordat we ze koken.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Bespoelen with some of the pronouns.

  • Ik bespoelde de borden in de keuken.
  • Jij bespoelde de vaat met warm water.
  • Hij bespoelde zijn handen grondig voor het eten.
  • Zij bespoelden de auto's elke week.
  • Wij bespoelden de groenten voordat we ze kookten.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Bespoelen with some of the pronouns.

  • Ik heb de borden bespoeld in de keuken.
  • Jij hebt de vaat bespoeld met warm water.
  • Hij heeft zijn handen grondig bespoeld voor het eten.
  • Zij hebben de auto's elke week bespoeld.
  • Wij hebben de groenten bespoeld voordat we ze koken.