rondmaken
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | maak rond | maakte rond | heb rondgemaakt |
jij, je, u | maakt rond | maakte rond | hebt rondgemaakt |
hij, zij, het | maakt rond | maakte rond | heeft rondgemaakt |
wij | maken rond | maakten rond | hebben rondgemaakt |
jullie | maken rond | maakten rond | hebben rondgemaakt |
zij, ze | maken rond | maakten rond | hebben rondgemaakt |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondmaken with some of the pronouns.
- Ik maak de puzzel rond.
- Hij maakt zijn huiswerk rond.
- Zij maken het project rond.
- Wij maken de afspraak rond.
- Jullie maken de taak rond.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondmaken with some of the pronouns.
- Ik maakte de puzzel rond.
- Hij maakte zijn huiswerk rond.
- Zij maakten het project rond.
- Wij maakten de afspraak rond.
- Jullie maakten de taak rond.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondmaken with some of the pronouns.
- Ik heb de puzzel rondgemaakt.
- Hij heeft zijn huiswerk rondgemaakt.
- Zij hebben het project rondgemaakt.
- Wij hebben de afspraak rondgemaakt.
- Jullie hebben de taak rondgemaakt.