schudden
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schud | schudde | heb geschud |
jij, je, u | schudt | schudde | hebt geschud |
hij, zij, het | schudt | schudde | heeft geschud |
wij | schudden | schudden | hebben geschud |
jullie | schudden | schudden | hebben geschud |
zij, ze | schudden | schudden | hebben geschud |
PresensBeta
Example presens sentences for Schudden with some of the pronouns.
- Ik schud de fles voor gebruik.
- Jij schudt je hoofd als teken van ongeloof.
- Hij schudt zijn handen om ze droog te krijgen.
- Wij schudden de kussens op voor het slapengaan.
- Zij schudden de bomen om de vruchten te oogsten.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schudden with some of the pronouns.
- Ik schudde de fles voor gebruik.
- Jij schudde je hoofd als teken van ongeloof.
- Hij schudde zijn handen om ze droog te krijgen.
- Wij schudden de kussens op voor het slapengaan.
- Zij schudden de bomen om de vruchten te oogsten.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schudden with some of the pronouns.
- Ik heb de fles geschud voor gebruik.
- Jij hebt je hoofd geschud als teken van ongeloof.
- Hij heeft zijn handen geschud om ze droog te krijgen.
- Wij hebben de kussens opgeschud voor het slapengaan.
- Zij hebben de bomen geschud om de vruchten te oogsten.