rondspelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | speel rond | speelde rond | heb rondgespeeld |
jij, je, u | speelt rond | speelde rond | hebt rondgespeeld |
hij, zij, het | speelt rond | speelde rond | heeft rondgespeeld |
wij | spelen rond | speelden rond | hebben rondgespeeld |
jullie | spelen rond | speelden rond | hebben rondgespeeld |
zij, ze | spelen rond | speelden rond | hebben rondgespeeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondspelen with some of the pronouns.
- Ik speel rond in de tuin.
- Jij speelt rond op het plein.
- Hij speelt rond in het park.
- Zij spelen rond bij de rivier.
- Wij spelen rond in het bos.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondspelen with some of the pronouns.
- Ik speelde rond in de tuin.
- Jij speelde rond op het plein.
- Hij speelde rond in het park.
- Zij speelden rond bij de rivier.
- Wij speelden rond in het bos.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondspelen with some of the pronouns.
- Ik heb rondgespeeld in de tuin.
- Jij hebt rondgespeeld op het plein.
- Hij heeft rondgespeeld in het park.
- Zij hebben rondgespeeld bij de rivier.
- Wij hebben rondgespeeld in het bos.