rondzwieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | zwier rond | zwierde rond | heb rondgezwierd |
jij, je, u | zwiert rond | zwierde rond | hebt rondgezwierd |
hij, zij, het | zwiert rond | zwierde rond | heeft rondgezwierd |
wij | zwieren rond | zwierden rond | hebben rondgezwierd |
jullie | zwieren rond | zwierden rond | hebben rondgezwierd |
zij, ze | zwieren rond | zwierden rond | hebben rondgezwierd |
PresensBeta
Example presens sentences for Rondzwieren with some of the pronouns.
- Ik zwier rond in de stad.
- Jij zwiert rond op je fiets.
- Hij/Zij/Zij zwieert rond in de speeltuin.
- Wij zwieren rond op het dansfeest.
- Jullie zwieren rond door het park.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Rondzwieren with some of the pronouns.
- Ik zwierde rond in de stad.
- Jij zwierde rond op je fiets.
- Hij/Zij/Zij zwierde rond in de speeltuin.
- Wij zwierden rond op het dansfeest.
- Jullie zwierden rond door het park.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Rondzwieren with some of the pronouns.
- Ik heb rondgezwierd in de stad.
- Jij hebt rondgezwierd op je fiets.
- Hij/Zij/Zij heeft rondgezwierd in de speeltuin.
- Wij hebben rondgezwierd op het dansfeest.
- Jullie hebben rondgezwierd door het park.