samenbouwen

Conjugations List of Samenbouwen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikbouw samenbouwde samenheb samengebouwd
jij, je, ubouwt samenbouwde samenhebt samengebouwd
hij, zij, hetbouwt samenbouwde samenheeft samengebouwd
wijbouwen samenbouwden samenhebben samengebouwd
julliebouwen samenbouwden samenhebben samengebouwd
zij, zebouwen samenbouwden samenhebben samengebouwd

Presens
Beta

Example presens sentences for Samenbouwen with some of the pronouns.

  • Ik bouw samen met mijn collega een nieuw project op.
  • Jij bouwt samen met je vrienden een boomhut.
  • Hij/zij bouwt samen met de aannemer aan het nieuwe huis.
  • Wij bouwen samen met de buurtbewoners een moestuin.
  • Zij bouwen samen met de vrijwilligers een speeltuin.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Samenbouwen with some of the pronouns.

  • Toen ik jong was, bouwde ik samen met mijn broer hutten in het bos.
  • Vroeger bouwden we samen met de buren een grote sneeuwpop in de winter.
  • Hij/zij bouwde vaak samen met zijn/haar vader aan modelvliegtuigen.
  • In die tijd bouwden wij samen met de dorpsbewoners een gemeenschapscentrum.
  • Ze bouwden altijd samen met hun vriendengroep een kampvuur op het strand.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Samenbouwen with some of the pronouns.

  • Ik heb samen met mijn team een succesvolle presentatie gebouwd.
  • Jij hebt samen met je partner een prachtige maaltijd bereid.
  • Hij/zij heeft samen met zijn/haar vrienden een reis gepland.
  • Wij hebben samen met de architect het ontwerp voltooid.
  • Zij hebben samen met de studenten een project afgerond.