afploegen

Conjugations List of Afploegen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikploeg afploegde afheb afgeploegd
jij, je, uploegt afploegde afhebt afgeploegd
hij, zij, hetploegt afploegde afheeft afgeploegd
wijploegen afploegden afhebben afgeploegd
jullieploegen afploegden afhebben afgeploegd
zij, zeploegen afploegden afhebben afgeploegd

Presens

Example presens sentences for Afploegen with some of the pronouns.

  • Ik ploeg af in mijn moestuin.
  • Jij ploegt af na een lange werkdag.
  • Hij/Zij/Het ploegt af op het sportveld.
  • Wij ploegen af tijdens de zware training.
  • Jullie ploegen af na het harde werk.

Imperfectum

Example imperfectum sentences for Afploegen with some of the pronouns.

  • Ik ploegde af in mijn moestuin.
  • Jij ploegde af na een lange werkdag.
  • Hij/Zij/Het ploegde af op het sportveld.
  • Wij ploegden af tijdens de zware training.
  • Jullie ploegden af na het harde werk.

Perfectum

Example perfectum sentences for Afploegen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgeploegd in mijn moestuin.
  • Jij hebt afgeploegd na een lange werkdag.
  • Hij/Zij/Het heeft afgeploegd op het sportveld.
  • Wij hebben afgeploegd tijdens de zware training.
  • Jullie hebben afgeploegd na het harde werk.