schoolgaan
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | ga school | ging school | heb schoolgegaan |
jij, je, u | gaat school | ging school | hebt schoolgegaan |
hij, zij, het | gaat school | ging school | heeft schoolgegaan |
wij | gaan school | gingen school | hebben schoolgegaan |
jullie | gaan school | gingen school | hebben schoolgegaan |
zij, ze | gaan school | gingen school | hebben schoolgegaan |
PresensBeta
Example presens sentences for Schoolgaan with some of the pronouns.
- Ik ga naar school met de fiets.
- Hij gaat elke dag naar school met de bus.
- Wij gaan samen naar school.
- Jullie gaan altijd te laat naar school.
- De kinderen gaan graag naar school.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schoolgaan with some of the pronouns.
- Toen ik jong was, ging ik altijd lopend naar school.
- Hij ging vroeger met de trein naar school.
- Wij gingen vaak samen naar school fietsen.
- Jullie gingen vroeger naar school met de bus.
- De kinderen gingen altijd enthousiast naar school.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schoolgaan with some of the pronouns.
- Ik ben naar school gegaan met mijn vrienden.
- Hij heeft vorige week naar school gegaan.
- Wij zijn vanochtend naar school gegaan met de auto.
- Jullie zijn al eerder naar school gegaan.
- De kinderen hebben gisteren naar school gegaan.