schrafelen
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | schrafel | schrafelde | heb geschrafeld |
jij, je, u | schrafelt | schrafelde | hebt geschrafeld |
hij, zij, het | schrafelt | schrafelde | heeft geschrafeld |
wij | schrafelen | schrafelden | hebben geschrafeld |
jullie | schrafelen | schrafelden | hebben geschrafeld |
zij, ze | schrafelen | schrafelden | hebben geschrafeld |
PresensBeta
Example presens sentences for Schrafelen with some of the pronouns.
- Ik schrafel elke dag in mijn dagboek.
- Jij schrafelt een brief aan je oma.
- Hij schrafelt zijn boodschappenlijstje.
- Wij schrafelen onze gedachten op papier.
- Zij schrafelen graag in hun schetsboek.
ImperfectumBeta
Example imperfectum sentences for Schrafelen with some of the pronouns.
- Ik schrafelde altijd in mijn dagboek.
- Jij schrafelde vaak brieven aan je oma.
- Hij schrafelde zijn boodschappenlijstje elke week.
- Wij schrafelden regelmatig onze gedachten op papier.
- Zij schrafelden vroeger graag in hun schetsboek.
PerfectumBeta
Example perfectum sentences for Schrafelen with some of the pronouns.
- Ik heb geschrafeld in mijn dagboek.
- Jij hebt een brief aan je oma geschrafeld.
- Hij heeft zijn boodschappenlijstje geschrafeld.
- Wij hebben onze gedachten op papier geschrafeld.
- Zij hebben graag in hun schetsboek geschrafeld.