afharen

Conjugations List of Afharen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikhaar afhaarde afheb afgehaard
jij, je, uhaart afhaarde afhebt afgehaard
hij, zij, hethaart afhaarde afheeft afgehaard
wijharen afhaarden afhebben afgehaard
jullieharen afhaarden afhebben afgehaard
zij, zeharen afhaarden afhebben afgehaard

Presens
Beta

Example presens sentences for Afharen with some of the pronouns.

  • Ik haren af.
  • Jij/hij/zij haart af.
  • Wij/jullie/zij haren af.
  • De leerlingen haren af.
  • Morgen haren we af.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Afharen with some of the pronouns.

  • Ik haarde af.
  • Jij/hij/zij haarde af.
  • Wij/jullie/zij haarde af.
  • De leerlingen haardden af.
  • Vroeger haardden we af.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Afharen with some of the pronouns.

  • Ik heb afgehaard.
  • Jij/hij/zij heeft afgehaard.
  • Wij/jullie/zij hebben afgehaard.
  • De leerlingen hebben afgehaard.
  • Gisteren hebben we afgehaard.