kamenieren
Presens | Imperfectum | Perfectum | |
---|---|---|---|
ik | kamenier | kamenierde | heb gekamenierd |
jij, je, u | kameniert | kamenierde | hebt gekamenierd |
hij, zij, het | kameniert | kamenierde | heeft gekamenierd |
wij | kamenieren | kamenierden | hebben gekamenierd |
jullie | kamenieren | kamenierden | hebben gekamenierd |
zij, ze | kamenieren | kamenierden | hebben gekamenierd |
Presens
Example presens sentences for Kamenieren with some of the pronouns.
- Ik kameneer in de ochtend.
- Jij kameneert graag tijdens het weekend.
- Hij/Zij kameneert elke avond na het werk.
- Wij kameneren samen op feestjes.
- Jullie kameneren vaak in de tuin.
Imperfectum
Example imperfectum sentences for Kamenieren with some of the pronouns.
- Vroeger kameneerde ik met mijn vrienden in het bos.
- Toen ik jong was, kameneerde ik regelmatig in mijn achtertuin.
- Hij/Zij kameneerde altijd bij de rivier tijdens de vakanties.
- Wij kameneerden elke zomer aan zee toen we klein waren.
- Jullie kameneerden vaak in de speeltuin toen jullie kinderen waren.
Perfectum
Example perfectum sentences for Kamenieren with some of the pronouns.
- Ik heb gekameneerd op het strand.
- Jij bent al eerder gaan kameneren in de bergen.
- Hij/Zij heeft gisteren gekameneerd in het park.
- Wij zijn vorige maand naar Frankrijk gegaan om te kameneren.
- Jullie hebben al veel gekameneerd deze zomer.