rolschaatsen

Conjugations List of Rolschaatsen.
Presens
Imperfectum
Perfectum
ikrolschaatsrolschaatsteheb gerolschaatst
jij, je, urolschaatstrolschaatstehebt gerolschaatst
hij, zij, hetrolschaatstrolschaatsteheeft gerolschaatst
wijrolschaatsenrolschaatstenhebben gerolschaatst
jullierolschaatsenrolschaatstenhebben gerolschaatst
zij, zerolschaatsenrolschaatstenhebben gerolschaatst

Presens
Beta

Example presens sentences for Rolschaatsen with some of the pronouns.

  • Ik rolschaats elke zondag in het park.
  • Jij rolschaatst graag op straat.
  • Hij/Zij rolschaatst als een professional in de wedstrijden.
  • Wij rolschaatsen samen met vrienden in het weekend.
  • Jullie rolschaatsen in de buurt van het meer.

Imperfectum
Beta

Example imperfectum sentences for Rolschaatsen with some of the pronouns.

  • Vroeger rolschaatste ik altijd met mijn vrienden in de straat.
  • Toen ik jong was, rolschaatste ik regelmatig in het park.
  • Hij/Zij rolschaatste vroeger veel tijdens de zomervakanties.
  • Wij rolschaatsten elke woensdagmiddag na schooltijd.
  • Jullie rolschaatsten graag op de oude ijsbaan.

Perfectum
Beta

Example perfectum sentences for Rolschaatsen with some of the pronouns.

  • Ik heb gisteren gerolschaatst in het skatepark.
  • Jij bent al vaak gaan rolschaatsen in de stad.
  • Hij/Zij heeft vorig jaar de eerste prijs gewonnen met rolschaatsen.
  • Wij hebben veel plezier gehad tijdens het rolschaatsen op vakantie.
  • Jullie zijn eerder deze week gaan rolschaatsen in het nieuwe indoor-skatepark.